De verkoop van een recreatiewoning op verhuurde grond
In oktober 2011 heeft het Hof Leeuwarden een arrest gewezen over een opstalrecht op een recreatiewoning gelegen op gehuurde grond.
In oktober 2011 heeft het Hof Leeuwarden een arrest gewezen over een opstalrecht op een recreatiewoning gelegen op gehuurde grond.
De rechtbank van Arnhem heeft bij vonnis van 7 juni 2011 een gebruiksovereenkomst in de plaats gesteld van een beëindigde huurovereenkomst die is aangegaan op grond van de Leegstandwet. De huurder is hierdoor in de gelegenheid gesteld vervangende woonruimte te zoeken. De huurovereenkomst is evenwel beëindigd.
Bij de verlenging van een huurovereenkomst van een stuk strand met de bedoeling daarop een strandpaviljoen met horecafunctie te exploiteren, laat de gemeente Den Haag als verhuurder na om de huurder te waarschuwen over het voornemen om de openbare ruimte in de aanpalende woonwijk Duindorp te herstructureren. Het gevolg van deze herstructurering is dat twee van de vier duinpaden die toegang geven tot het strand geruime tijd zijn afgesloten.
Het Hof Den Bosch heeft op 19 april 2011 bepaald dat een eigenaar van een woning op een bungalowpark verplicht is om bij te dragen in de parkkosten ondanks dat hij hiertoe geen contractuele relatie heeft met de beheerder van het park.
Woningcorporaties zien zich met enige regelmaat geconfronteerd met ouder en kind samenlevingen, waarbij het kind via een gerechtelijke procedure zich met succes weet te promoveren van samenlever tot medehuurder. Soms gebeurt dat op oneigenlijke gronden waardoor het gevaar dreigt dat hele familiedynastieën zich in de huurwoning gaan nestelen, onder meer ingeval sprake is van een verzorgingselement zonder dat daar noodzaak voor is.
Begin februari van dit jaar is door de rechtbank Amsterdam, sector kanton uitgemaakt dat een winkelier die een winkelpand huurt door de verhuurder niet mag worden beperkt in de wijze waarop de winkelier zijn onderneming in het winkelpand exploiteert zolang het winkelpand wordt gebruikt binnen de grenzen van de wet en de huurovereenkomst.
Op 14 januari 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een verhuurder niet bevoegd is om via een bankgarantie de door beëindiging gederfde huurtermijnen als schade te innen op het moment dat de curator of de verhuurder de huurovereenkomst op grond van artikel 39 Faillissementswet (Fw) tussentijds door opzegging heeft beëindigd.
In een eerdere bijdrage van mijn hand ("Omzeilen" van de wachttijdregeling toegestaan) heb ik uiteengezet dat een opvolgend verhuurder van een winkelruimte volgens het Hof Arnhem de wachttijd kan omzeilen bij een opzegging tegen het einde van de tweede termijn (van vijf jaar).
In de wet is bepaald wat een gebrek vormt aan een verhuurde zaak. In beginsel vormen alle genotsbeperkingen die niet aan de huurder zijn toe te rekenen een gebrek.
De Hoge Raad heeft op 22 oktober 2010 besloten dat gemeenten geen marge van 5% meer mogen aanhouden bij het vaststellen van de WOZ-waarde van een woning. Volgens de Hoge Raad is dit in strijd met Europees recht. Door deze uitspraak kunnen woningeigenaren die geconfronteerd worden met WOZ-waardebepaling van de woning die maximaal 5% boven de werkelijke waarde van de woning ligt in bezwaar en beroep komen.
Op grond van artikel 6.13.2.8 van de algemene bepalingen ROZ winkelruimte doet een huurder afstand van zijn rechten en aanspraken uit ongerechtvaardigde verrijking in verband met de door of namens huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen die bij het einde van de huurperiode niet ongedaan zijn gemaakt.
Regelmatig twisten huurders en verhuurders over de vraag wie bij het einde van de huur de kosten van verwijdering van de reeds bij aanvang van de huur aanwezige voorzieningen en installaties dient te dragen. Zowel voor huurder als verhuurder is het dan zaak om bij de aanvang van de huur schriftelijk te hebben vastgelegd dat deze zaken al dan niet tot het gehuurde behoren en/of zijn overgenomen van de vorige huurder.